Douanewaarde, zo eenvoudig is het nog niet

  • Douanewaarde, zo eenvoudig is het nog niet

    Het bedrag aan invoerrechten en andere heffingen is meestal afhankelijk van de hoogte van de douanewaarde. Het vaststellen van die douanewaarde lijkt wellicht eenvoudig, maar blijkt dat in de praktijk zeker niet te zijn. De douanewaarde wordt vaak gebaseerd op de transactiewaarde.

    Zes methodes om te berekenen

    Er zijn zes verschillende methodes om de douanewaarde te berekenen. De meest voorkomende methode is gebaseerd op de transactiewaarde van de ingevoerde goederen. Hierbij is het uitgangspunt de prijs waarvoor de goederen bij invoer in de EU zijn verkocht. Vervolgens kunnen er diverse bij- en aftrekelementen van toepassing zijn, zoals vracht- en verzekeringskosten of royalty’s en licentierechten. Maar het is ook relevant of de betrokken partijen (koper en verkoper) verbonden zijn, bijvoorbeeld in een moeder-dochterrelatie. Ook de leveringsvoorwaarden zijn van groot belang. Het gaat meestal om een Incoterms®-conditie waaruit blijkt welke kosten voor rekening van de verkoper zijn – en dus al onderdeel uitmaken van de verkoopprijs – en welke kosten nog voor rekening van de koper komen.

    Als er geen sprake is van een koop-verkooptransactie – bijvoorbeeld bij een voorraadverplaatsing – dan moet een andere methode worden toegepast. In de praktijk blijken bedrijven nog wel eens te gemakkelijk te denken over de berekening van de douanewaarde en welke methode moet worden gebruikt. Omdat de Douane bevoegd is om pas na enkele jaren te controleren en na te vorderen, kan dit grote gevolgen hebben. Ondernemers die voor de eerste keer met de vaststelling van de douanewaarde te maken krijgen, doen er goed aan zich hierover te laten adviseren.

    Welke transactie?

    Hoewel er zes methoden zijn, wordt in veruit de meeste gevallen dus de transactiewaarde van de ingevoerde goederen gebruikt. Maar ook dan kunnen vraagstukken complex zijn. In de supplychain vinden er namelijk veelal meerdere verschillende transacties plaats met een oplopende transactieprijs.

    Wanneer dan de transactiewaardemethode wordt gehanteerd, is van belang dat de juiste transactie wordt gebruikt. Nog afgezien van het feit dat er daadwerkelijk sprake moet zijn van een koop-verkooptransactie en geen sprake van verbondenheid tussen de partijen waardoor prijsbeïnvloeding heeft plaatsgevonden, moet de transactie gericht zijn op ‘verkoop naar de Unie’. Ofwel, ten tijde van het sluiten van de verkooptransactie moet vaststaan dat de goederen bestemd waren voor de Unie. Dat lijkt wellicht logisch en eenvoudig, maar bijvoorbeeld bij een voorraadverplaatsing – die veel voorkomt in het kader van e-commerce maar ook anderszins – is dat niet het geval. Ook moet de verkoop daadwerkelijk hebben plaatsgevonden vóórdat de goederen de EU zijn binnengekomen.

    Een en ander wordt nog extra bemoeilijkt in de gevallen waarbij er meerdere koop-verkooptransacties hebben plaatsgevonden. Dan kan niet zomaar de ‘goedkoopste’ worden gekozen. Integendeel, in beginsel moet de laatste transactie worden genomen en dat is meestal de duurste.

    Intercompany-transacties

    Zoals blijkt, is het niet altijd eenvoudig om de douanewaarde te bepalen. Zeker niet als het gaat om de waarde van producten die binnen een concern worden verkocht en er intercompany- prijzen worden gehanteerd. Dat is ook de reden waarom de Nederlandse Douane de afgelopen decennia vele waarderulings heeft afgesloten. In zo’n geval wordt veelal de kostprijs (van de productie) als uitgangspunt genomen en vindt daarna een opslag plaats. Die opslag is afhankelijk van diverse elementen die soms pas later worden vastgesteld. Zo’n ruling is erg handig en goed bruikbaar. De vraag is echter wel in hoeverre die rulings nog kunnen worden toegepast en afgegeven.

    Het Hamamatsu-arrest

    Eind december 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie namelijk in het Hamamatsu-arrest1 een spreekwoordelijke bom gelegd onder waarderulings die zijn gesloten tussen de Douane en (veelal) multinationals. Het gaat dan om rulings die zijn gebaseerd op een met de Belastingdienst gesloten Advance Pricing Agreement (APA) waar de Douane bij aansluit. In die gevallen is het uitgangspunt de transfer price (een vaste verrekenprijs) waar aan het einde van het jaar nog elementen bij worden opgeteld of in mindering gebracht.

    Het Hof van Justitie oordeelt dat dergelijke afspraken niet zonder meer mogelijk zijn. Het douanewetboek staat namelijk niet toe, aldus het Hof, dat een waarde wordt gehanteerd die later nog wordt gecorrigeerd. De transactiewaardemethode vereist dat direct duidelijk is wat de waarde van de goederen is. In Nederland is een groot aantal rulings met de Nederlandse Douane gesloten waarbij een soortgelijke aanpak is overeengekomen. In veel van die gevallen stelt de Douane de douanewaarde (fors) omhoog bij als later betalingen plaatsvinden in het kader van transfer-pricing, ongeacht of duidelijk is dat deze daadwerkelijk betrekking hebben op de goederen. De vraag is, gezien het Hamamatsu-arrest, of dit nog wel mogelijk is. Herziening douanewaarde Een andere interessante zaak bij het Hof van Justitie gaat over de vraag of de douanewaarde achteraf kan worden herzien. De Hoge Raad der Nederlanden heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof over de volgende casus:

    Casus

    Een logistiek dienstverlener voerde goederen in tegen de verkoopprijs. Zij wist ook de inkoopprijs, maar vond het eenvoudiger – wegens systeemtechnische redenen – om de verkoopprijs bij de douanewaarde te hanteren. Dat mocht ook en had geen gevolgen, want het douanerecht was namelijk nultarief. Althans, dat dacht de logistiek dienstverlener. Nadat vele jaren waren verstreken, nam de Douane namelijk het standpunt in dat de classificatie anders moest luiden en hierdoor was een hoog douanerecht van toepassing. De logistiek dienstverlener wenste daarom alsnog de inkoopprijs – ook een toegestane douanewaarde – te hanteren. Om die lagere douanewaarde te gebruiken, moest de douaneaangifte worden herzien. De Douane weigerde deze herziening echter.

    Het onderwerp douanewaarde is voortdurend in beweging

    Dat heeft uiteindelijk geleid tot rechtszaken, waarbij de Rechtbank herziening niet mogelijk achtte, maar de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam vervolgens weer wel. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad dus prejudiciële vragen gesteld. Een definitief arrest van het Hof van Justitie moet nog volgen. Wel heeft de advocaat-generaal in de conclusie2geadviseerd om te oordelen dat de herziening moet worden toegestaan. De Advocaat-generaal concludeert dat “er sprake [was] van een aanvankelijke vergissing met betrekking tot de tariefindeling van de betrokken goederen, als gevolg waarvan in de betrokken douaneaangiften een specifieke waarde werd opgegeven. De foutieve tariefindeling is later herzien en rechtgezet. […] In het onderhavige geval zijn de aanvankelijke vergissing met betrekking tot de tariefindeling en de bijbehorende waarde twee kanten van dezelfde medaille.” De Advocaat-generaal concludeert dat “wanneer goederen bij vergissing voor douanedoeleinden zijn ingedeeld onder een postonderverdeling waarvoor het nultarief geldt” de douanewaarde onder voorwaarden moet kunnen worden herzien. Het wachten is nu op het arrest van het Hof van Justitie.

    Bijtelling vervoerskosten

    Als dan helemaal duidelijk is welke transactiewaarde als uitgangspunt moet worden genomen, dan is nog de vraag welke elementen moeten worden bijgeteld. Ook kunnen in sommige gevallen juist weer elementen in mindering worden gebracht. De meest voorkomende elementen zijn de vervoers- en verzekeringskosten. Maar er zijn ook nog allerlei andere elementen zoals royalty’s en licentierechten, commissies (behalve inkoopcommissies), kosten van het verpakken en de verpakkingsmiddelen of de kosten van ter beschikking gestelde hulpmiddelen.

    De bijtelling van de vervoerskosten is wel de meest voorkomende en levert dan ook vaak discussie op. Belangrijk hierbij is de leveringsconditie waaruit blijkt of deze kosten al onderdeel zijn van de verkoopprijs. Pas als dat duidelijk is, kan het zijn dat de vervoerskosten moeten worden bijgeteld. De volgende casus illustreert voorgaande kwestie.

    Casus

    Een ondernemer exploiteert een textielgroothandel en importeert regelmatig textiel uit Azië. Een expediteur regelt het vervoer en stuurt hiervoor facturen. Deze facturen bestaan uit de door haarzelf gemaakte kosten alsmede uit een winstopslag. In de douaneaangifte wordt door de douane-expediteur (een andere partij) echter alleen het gedeelte van de daadwerkelijke vervoerskosten opgenomen. Hij werd namelijk niet door de expediteur geïnformeerd over de opslag. Uiteindelijk is de Douane van mening dat ook deze opslag als vervoerskosten moet worden aangemerkt. In deze kwestie heeft de Hoge Raad ook prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Het Hof oordeelde3 dat tot de kosten van vervoer ook de in rekening gebrachte toeslag behoort, die overeenkomt met de winst en de kosten in verband met de organisatie van het vervoer.

    Meer informatie

    Zoals uit voorgaande voorbeelden wel blijkt, is het bepalen van de douanewaarde complex. Daarnaast is het onderwerp voortdurend in beweging. Zo zijn zeer recent weer prejudiciële vragen gesteld over de vraag in welke gevallen royalty’s en licentierechten moeten worden bijgeteld. Het is dan ook belangrijk om altijd goed op de hoogte te blijven van alle relevante ontwikkelingen.

    1 Hof van Justitie 20 december 2017, C‑529/16. Zie ook ons webinar over dit arrest op YouTube (webinar Hamamatsu-arrest).

    2 Conclusie van de Advocaat-generaal van 26 maart 2019, C-249/18.

    3 Hof van Justitie 11 mei 2017, nr. C-59/16.

     

    Dit artikel is geschreven door Bart Boersma, oprichter en directeur Customs Knowledge.